Beiaarden.nl | Alles over klokken, beiaarden, campanalogie & André Lehr               

Fonderie de Cloches Paccard 
Klokkengieterij Paccard is lange tijd in het Franse Annecy-le-Vieux, 30 km zuidelijk van Genève, gevestigd geweest. Maar niet altijd dus. De klokkengieterij begon in 1796 toen het gemeentebestuur van Quintal, 10 km zuidwestelijke van Annecy, een klok nodig had en zich wendde tot Jean-Baptiste Pitton, klokkengieter te Carouge bij Genève. Deze zocht een hulp en vond die in de persoon van Antoine Paccard (1770-1830). Laatstgenoemde schoolde zich in het klokkengieten en stichtte vervolgens een klokkengieterij te Quintal. Antoine leidde de gieterij tot 1816. Hij werd opgevolgd door zijn zonen Claude en Jean-Pierre. De laatste stierf in 1847 waarna Claude Paccard in 1857 de gieterij overbracht naar Annecy-le-Vieux. In 1858 stierf hij. Hij werd opgevolgd door zijn neven Victor, Georges en Francisque. Victor zou in 1865 hebben vastgesteld hoe een klok gegoten moet worden opdat ze na het gieten niet gestemd behoeft te worden. Maar overtuigende bewijzen bleven uit. In 1881 verliet Victor het bedrijf, terwijl Francisque zich in 1911 door ziekte uit het bedrijf terugtrok. Hij overleed een jaar later. Op dat moment was Georges 73 jaar. De naam van het bedrijf werd omgedoopt in Georges Paccard et ses fils. Toen hij in 1914 gestorven was noemden de zonen Joseph en Louis het bedrijf voortaan Les fils de Georges Paccard.
In 1989 verhuisde de klokkengieterij nogmaals en wel naar Sévrier aan het Meer van Annecy. Tot in het jaar van zijn dood 1978 werd de gieterij geleid door Alfred Paccard. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Pierre Paccard (*1937) die op zijn beurt door zijn zoon Philippe (*1966) geassisteerd wordt.
Fonderie Paccard is vooral bekend geworden door de grote en zware luidklokken die aldaar gegoten werden. De beroemdste is stellig de zogenoemde Savoyarde uit 1891 voor de basiliek Sacré-Coeur op Monmartre te Parijs. De klok weegt bijna negentien ton. Nog in 1986 goot Paccard een uitzonderlijk zwaar driegelui voor Markham, even ten noorden van Toronto. De klokken wegen 19, 10 en 6 ton. Ook goot deze klokkengieterij in het jaar 2000 de zogenoemde milleniumklok voor het Millenium Monument te Newport (Kentucky, U.S.A.). Met haar 33 ton is het de zwaarste luidende klok ter wereld.
Maar Paccard heeft sinds het einde van de negentiende eeuw ook beiaarden gemaakt, zij het aanvankelijk zonder enig succes. De levering in 1904 via Eijsbouts van een beiaard voor Lochem kon daarvan getuigen: klankrijke klokken maar met een uitermate slechte stemming. Pas na de Tweede Wereldoorlog zou de doorbraak volgen. Paccard behoort thans met Eijsbouts en Petit & Fritsen tot de spraakmakende klokkengieterijen van de wereld. Paccard-beiaarden vindt men vooral in de Verenigde Staten.
bronnen:
R.S. Bour, Études campanaires mosellanes (tome premier, Colmar, 1947), p.437-438.
Vijf eeuwen klokkenkunst te Mechelen. Tentoonstellingscatalogus 27 juni – 30 setpember 1998, p.130.

Jean Paris
Zie: Lotharingse klokkengieters in het vroeg-17de eeuwse Nederland.

Paternus
Deze klokkengieter goot omstreeks 850 klokken voor een klooster te Lobbes in Henegouwen.

Gerardus Pauli
Van deze klokkengieter uit Emden kennen wij in Nederland een klok uit 1600 voor Franeker.

F.J. Pauwels
Van hem kennen wij enkele klokken uit 1725-1726 in Zeeland. Een Jan Pauwels was omstreeks die tijd klokkengieter te Gent. Ongetwijfeld familie, maar op welke wijze?

De heer Thierry Pauwels uit De Pinte in België laat in september 2020 het volgende weten:

"Het gaat hier overduidelijk over de klokkengieter Jan (of Ioannes) Pauwels zelf.  En de klokken uit 1725-1726 zijn klokken afkomstig van de beiaard van de Gentse Sint-Baafskathedraal, die door Ioannes Pauwels in 1725 en 1726 gegoten werden en die in 1803 verkocht werden.  Een van deze klokken bevindt zich in de protestantse kerk in Schoondijke, en kon ik zelf al gaan bezoeken.  Ik meen gehoord te hebben dat de andere klokken, in Hoek en Zaamslag, tijdens W.O.II verloren gegaan zijn. Andere heb ik al bezocht in Gent, Gentbrugge en Merendree.

Over de identificatie van de klokken en de gieter bestaat geen enkele twijfel.  Immers, al de klokken uit die beiaard bevatten hetzelfde wapenschild van bisschop Triest en hetzelfde opschrift, zij het dat het opschrift aangepast is aan de beschikbare ruimte op de klok.  Zo staat er op de Angelusklok van de Sint-Baafskathedraal "+ PERILL ET RMUS D: ANTONIUS TRIEST EPUS PRAEPOSITUS DECANUS ET CAPLUM CATHED: ECCLAE S.TI BAVONIS GANDAVI FVDIT IOANNES PAVWELS / GANDAVI 1 7 2 5". Op de klok in Schoondijke, die wat kleiner is, wordt dat afgekort tot "+ PRILL FT RMUS D ANT TRIEST EPUS EC CATH S BAVONIS GANDAV  F I PAUWELS / G. 1 7 2 6". Vergelijking van beide teksten leert dat "F I PAUWELS G" staat voor "Fudit Ioannes Pauwels Gandavi", en dat F dus geen initiaal is van de naam.

Op een sacristieklok in Ledeberg staat als enig opschrift "F I P G  1 7 2 6", wat dus overduidelijk ook weer betekent "Fudit Ioannes Pauwels Gandavi", en bijna zeker ook een klok is afkomstig uit die beiaard (maar de klok is zo klein dat er geen wapenschild meer op staat)."

Rutger Peckel
Rutger Peckel te Huissen werd in 1671 een partner van Peter IV van Trier. Peckel was in 1671 getrouwd met Dirickske, een dochter van genoemde Peter IV. De relatie duurde tot 1675, ofschoon hij in die periode ook zelfstandig klokken goot. Hij hield zich nadien nog tot 1696 met het klokkengieten bezig.
bron:
A, Dorgelo, De klokkengieters Van Trier en hun werk. In: Gelre, deel 60, 1961, p.1-90.

Joseph Perrin
Hij werd als zoon van een niet-klokkengieter in 1788 te Maisoncelles in Lotharingen geboren. In 1813 trouwde hij met Marie-Thérèse, dochter van de klokkengieter Clément Drouot met wie hij een enkele keer samenwerkte (zie aldaar). Door dit huwelijk maar ook door die van zijn zusters werd hij opgenomen in grote klokkengietersfamilies. Hij stierf in 1849 in zijn geboortedorp. 
Joseph Perrin werkte als ambulant gieter in grote delen van West-Europa, zoals in België, Nederland en Duitsland. In Nederland kennen wij hem van enkele klokken uit 1818 in Limburg. In datzelfde jaar werkte hij samen met een Lotharings klokkengieter Regnaud, vermoedelijk Etienne, omdat in 1819 zijn schoonvader Clément Drouot met een Etienne Regnaud enkele klokken zou gieten.
Joseph Perrin heeft meerdere klokkengieters opgeleid, onder andere zijn neven Jean Baoptiste en Charles Causard (zie aldaar) die zich in het Belgische Tellin hadden gevestigd.
bron:
R.S. Bour, Études campanaires mosellanes (Colmar, 1947), tome premier, p.438-440 en 454-455.

Jean Petit en zijn zoon Johan
Jean Petit, broer van Joseph werd in 1692 geboren te Montigny le Roi in Lotharingen. Zijn vader was chirurgijn Jean Petit, zijn moeder Marie Jullien, een zuster van de klokkengieter Alexius Jullien. 
De ouders van Jean Petit stierven jong. De vader in 1695, de moeder in 1703. Dit was de reden dat Alexius Jullien, die toen te Weert woonde, Jean en twee broers in zijn huis opnam. Nog in of kort na 1703 vertrok het gezin naar Lier. Daar heeft Jean Petit ook het vak van klokkengieten geleerd.
De eerste klokken goot Jean Petit samen met zijn neef Godefroy Jullien in de jaren 1717-1718. In de periode 1719-1722 werkte samen met zijn broer Joseph. Hij woonde toen te Nederweert. In 1721 trouwde hij met Maria van Haendel, dochter van een brouwer uit Helmond. Of zij toen onmiddellijk naar Helmond verhuisd zijn, is niet duidelijk. Zeker is echter dat het echtpaar in 1724 te Helmond woonde.
Als zelfstandig gieter goot Jean zijn eerste klok in 1721. Zijn laatste in 1759. Zijn productie lag in de orde van grootte van 3 à 4 klokken per jaar. Bijzondere klokken kunnen van hem niet genoemd worden. De kwaliteit van zijn klokken was redelijk.
Jean heeft zijn zoon Johan (*1727) tot klokkengieter opgeleid en samen met hem in de periode 1744-1748 een aantal klokken gegoten. Maar in 1749 overleed de zoon. Jean Petit had daarom geen opvolger.
Jean Petit was een rondreizend klokkengieter. Nochtans had hij in 1743 te Nieder-Elten bij Emmerik een semi-permanente gieterij evenals in 1749 te Dinslaken, 40 km ten noorden van Düsseldorf.
Nadat zijn echtgenote begin 1768 overleden was, schijnt Jean naar Someren verhuisd te zijn, naar het adellijk huis de Donck alwaar zijn neef Alexius woonde. Einde van dat jaar is hij aldaar overleden.
bron:
André Lehr, De klokkengieters Petit te Helmond, Someren, Eindhoven, Aarle-Rixtel en Gescher (Asten, 2002).

Joseph Petit
Joseph Petit, broer van Jean, werd in 1695 geboren te Montigny le Roi in Lotharingen. Zijn vader was de chirurgijn Jean Petit, zijn moeder Marie Jullien, een zuster van de klokkengieter Alexius Jullien. 
De ouders van Joseph Petit stierven jong. De vader in 1695, de moeder in 1703. Dit was de reden dat Alexius Jullien, die toen te Weert woonde, Joseph en twee broers in zijn huis opnam. Nog in of kort na 1703 vertrok het gezin naar Lier. Daar heeft Joseph Petit ook het vak van klokkengieten geleerd.
Joseph huwde in 1720 Johanna Guns en vestigden zich op het adellijk huis de Donck in Someren, een bezitting van de vader van de echtgenote. Zij kregen daar zeven kinderen waarvan twee zonen, Alexius en Petrus, klokkengieter werden.
Joseph heeft slechts een gering aantal klokken gegoten. Hij hield zich op de Donck ook met andere zaken bezig. Joseph stierf in 1745 op de Donck.
bron:
André Lehr, De klokkengieters Petit te Helmond, Someren, Eindhoven, Aarle-Rixtel en Gescher (Asten, 2002).

Alexius Petit
Alexius Petit werd in 1720 te Someren geboren als oudste kind van Joseph Petit. Hij huwde te Aldekerk, 20 km noordoostelijk van Venlo met Maria Slex. Uit dit huwelijk werden veertien kinderen geboren van wie Henricus, Maria Aldegonda, Everardus en Alexius jr. van belang zouden zijn voor de klokgietkunst. De zonen werden klokkengieter, de dochter huwde met Isaac Fritzen. Uit dat huwelijk werd Henricus Fritsen geboren, de stichter van Petit & Fritsen te Aarle-Rixtel in 1815.
Alexius heeft klokken gegoten in de periode van 1746-1789, zij het voor wat betreft luidklokken met een onderbreking van 1759-1766. Hij werden incidenteel samen met zijn oom Jean te Helmond, met zijn broer Petrus en zijn zonen Henricus, Everardus en Alexius jr.
Alexius kreeg vooral bekendheid door zijn mislukte beiaarden voor Goes (1763) en Nijkerk (1775). In beide gevallen moest Andreas Jozef van den Gheyn het werk overnemen en afmaken. De beiaard van Nijkerk betekende voor Alexius de financiële ondergang. Hij failleerde in 1777. Het jaar daarop vertrok de familie naar Eindhoven. In de jaren 1786-1790 verhuisde de familie vervolgens naar Aarle-Rixtel. Alexius stierf aldaar in 1801.
In zijn Somerense jaren heeft Alexius van allerlei activiteiten ondernomen, van het ontginnen van hei, een boerderij beheren tot geelgieten, om maar enkele te noemen. Nochtans had hij voortdurend geldzorgen.
bron:
André Lehr, De klokkengieters Petit te Helmond, Someren, Eindhoven, Aarle-Rixtel en Gescher (Asten, 2002).

Petrus Petit
Petrus Petit werd in 1731 te Someren geboren als zoon van Joseph Petit. Hij huwde in 1762 met Maria Meijnen. Het echtpaar kreeg twee dochters. Petrus stierf reeds op jonge leeftijd, in 1766 te Someren.
In de periode 1752-1765 werkte hij soms samen met zijn oudere broer Alexius. In de jaren 1760-1765 werkt hij ook zelfstandig.
bron:
André Lehr, De klokkengieters Petit te Helmond, Someren, Eindhoven, Aarle-Rixtel en Gescher (Asten, 2002).

Henricus Petit
Henricus Petit werd in 1751 te Someren geboren als zoon van Alexius. Hij bleef ongehuwd. Hij stierf te Aarle-Rixtel in 1815.
Zijn eerste klok goot hij samen met zijn vader in 1769. Die samenwerking bleef voortduren tot 1780, hetgeen niet wil zeggen dat hij ook niet andere samenwerkingsverbanden koos evenals het feit dat hij tevens individueel werkte vanaf 1777 tot aan zijn sterfjaar 1815. Zo werkte hij zowel samen met zijn broer Everardus in de jaren 1784-1793 en Alexius jr. in 1794. Hij verbleef vanaf 1778 te Eindhoven en vervolgens vanaf 1786 Aarle-Rixtel waar hij tot zijn dood in 1815 woonde.
Het werk van Henricus kan uitstekend worden genoemd. Zowel de klank van zijn klokken als de vormgeving verdienen alle lof. Niet alleen de klokken zelf maken dit duidelijk maar ook de getuigschriften die hij mocht ontvangen. Vermoedelijk verzorgde hij ook klokopschriften in rijmvorm.
Henricus Petit was een vurig patriot die in woord en geschrift uitbundig liet blijken hoe blij hij was met de komst van de Fransen in 1793-1795.
Na de dood van Henricus Petit in 1815 werd de klokkengieterij voortgezet door zijn neef Henricus Fritsen, zoon van zijn zuster Maria Aldegonda die met Isaac Fritzen was getrouwd. Hij koos de firmanaam Petit & Fritsen onder welke naam deze klokkengieterij nog steeds te Aarle-Rixtel gevestigd is.
bron:
André Lehr, De klokkengieters Petit te Helmond, Someren, Eindhoven, Aarle-Rixtel en Gescher (Asten, 2002).

Everardus Petit
Everardus Petit werd in 1761 in Someren geboren. Hij stierf ongehuwd in 1821 te Aarle-Rixtel. Als klokkengieter is hij steeds in de schaduw van zijn broer Henricus gebleven ofschoon hij voortreffelijke klokken goot.
Klokken van hem zijn bekend uit de periode 1784-1800. In de eerste jaren werkte hij samen met Henricus, in de laatste jaren met zijn jongere broer Alexius jr.
bron:
André Lehr, De klokkengieters Petit te Helmond, Someren, Eindhoven, Aarle-Rixtel en Gescher (Asten, 2002).

Alexius jr. Petit
Alexius Petit jr., de jongste zoon van Alexius sr., werd in 1765 te Someren geboren. Na het faillissement van zijn vader in 1777 en de daarop volgende verhuizing naar Eindhoven beloofden zijn oudere broers Henricus en Everardus hem als klokkengieter op te leiden. Overigens ook zijn vader deed dat, kennelijk door hem bij de werkzaamheden aan klokken te betrekken. Voor de eerste keer vindt men zijn naam op een klok uit 1779 tezamen met zijn vader en Everardus. Die samenwerking zou voortgezet worden tot 1786. In 1794 werkte hij samen met zijn broer Henricus. In de jaren 1797-1800 was dat weer met zijn broer Everardus. Hijzelf goot ook geheel zelfstandig vanaf 1790 tot 1836, het jaar waarin hij de zeventig inmiddels gepasseerd was. Dan betrekt hij de neven van zijn vrouw, Joseph en Wilhelm Edelbrock, bij het klokkengieten. In die combinatie werken zij tot in 1841. Waarschijnlijk sinds 1787 woonde Alexius toen te Gescher. De aldaar gestichte gieterij was toen gezamenlijk bezit evenals de gieterij die zij in 1791 te Vechta hadden gevestigd. Maar Alexius jr. kocht beide gieterijen in 1805 door vierduizend gulden aan zijn familie te betalen. In datzelfde jaar brandde die van Vechta echter af. Alexius stierf te Gescher in 1842. De Edelbrocks zetten de gieterij aldaar voort en wel onder de naam Petit & Gebrüder Edelbrock. Deze gieterij bestaat nog steeds onder die naam ofschoon de familie Edelbrock daar niet langer bij betrokken is.
bron:
André Lehr, De klokkengieters Petit te Helmond, Someren, Eindhoven, Aarle-Rixtel en Gescher (Asten, 2002).

Koninklijke Klokkengieterij Petit & Fritsen
Nadat Henricus Petit in 1815 te Aarle-Rixtel gestorven was en zijn broer Everardus zich uit de zaak had teruggetrokken, werd de klokkengieterij voortgezet door hun neef Henricus Fritsen (1784-1875), zoon van Isaac Fritsen (1745-1808) en Maria Aldegonda Petit (1753-1818). Laatstgenoemde was een zuster van Henricus en Everardus Petit. Henricus Fritsen koos als firmanaam Petit & Fritsen. 
Na Henricus werd de klokkengieter van het bedrijf diens zoon Alexius Fritsen (1822-1903). Hij was het ook die in één geval de naam Petit & Fritsen niet gebruikt, doch die van hemzelf. Alexius had geen mannelijke nakomelingen. Vandaar dat de volgende klokkengieter Henri Fritsen (1874-1951) werd, zoon van Everhardus Fritsen, de broer van genoemde Alexius Fritsen. Na hem kwam zijn zoon Hein Fritsen (1926-1997). En het is diens zoon Frank Fritsen (*1956) weer die thans de klokkengieter en directeur van het bedrijf is.
De negentiende eeuw was voor Petit & Fritsen op het gebied van luidklokken zeer succesvol, maar op beiaardgebied was men minder gelukkig. Zo werd de beiaard uit 1867 voor Eindhoven bepaald niet geprezen.
De twintigste eeuw begon goed met vele orders. Er werd in 1913 zelfs een compagnon aangetrokken in de persoon van A.H. Rüther, gieterijmeester bij Petit & Gebr. Edelbrock te Gescher. Maar tijdens de eerste wereldoorlog moest deze voor militaire dienst terug naar Duitsland. Daarom werd in 1917 de relatie verbroken.
In de crisisjaren maakte het bedrijf moeilijke dagen door. Het kwam in 1934 zelfs tot een faillissement dat overigens werd opgeheven toen Nederveen’s Margarine Fabrieken te ’s-Hertogenbosch de klokkengieterij kocht. Maar die verbintenis is inmiddels al lang weer ongedaan gemaakt.
Kort voor de oorlog, in 1939, zou het eindelijk lukken een toonzuivere beiaard te maken. Prominente rol speelde daarbij frater Getulius (Jan Arts), een alom gewaardeerd klokkendeskundige. Na de oorlog ging het bedrijf in niet een te stuiten opwaartse lijn. Overal in de wereld kan men thans beiaarden van Petit & Fritsen aantreffen. Samen met Eijsbouts zijn de Nederlandse klokkengieters letterlijk toonaangevend in de wereld. In 1976 werd Petit & Fritsen het predikaat Koninklijke toegekend.
bronnen:
Nol van Roessel, Geschiedenis van een klokkengietersgeslacht (Aarle-Rixtel, 1988).
André Lehr, De klokkengieters Petit Petit te Helmond, Someren, Eindhoven, Aarle-Rixtel en Gescher (Asten, 2002).

Petit & Gebrüder Edelbrock
Alexius Petit jr. (1765-1842), de jongste zoon van Alexius Petit sr. te Someren, heeft zich waarschijnlijk op zijn laatst in 1787 te Gescher gevestigd, twintig km oostelijk van Winterswijk. Van daaruit werkte hij niet alleen als zelfstandig gieter, doch ook samen met zijn vader en broers. De klokkengieterij was gezamenlijk bezit, evenals die te Vechta, circa 55 km ten noorden van Osnabrück. Maar Alexius jr. kocht beide gieterijen in 1805 door vierduizend gulden aan zijn familie te betalen. In datzelfde jaar brandde die van Vechta echter af en zou Petit definitief voor Gescher als woonplaats kiezen. In de laatste jaren van zijn leven betrok hij de neven van zijn vrouw, Joseph en Wilhelm Edelbrock, zonen van haar broer, bij het klokkengieten. Alexius stierf te Gescher in 1842. Vóór zijn dood hadden de Gebrüder Edelbrock reeds klokken onder die naam gegoten, onder andere in 1837 voor Nederland. Na de dood van hun oom echter zetten zij de klokkengieterij voort onder de naam Petit & Gebrüder Edelbrock (sinds 1843). Deze gieterij bestaat nog steeds onder die naam, ofschoon de familie Edelbrock daar niet langer bij betrokken is. Sinds 1912 is de gieterij namelijk in handen van de familie Hüesker. Overigens is de naam Petit & Gebr. Edelbrock niet altijd even consequent gebruikt. Carl Edelbrock (1874-1926), kleinzoon van Joseph en de voornaamste gieter uit dit geslacht, signeerde ook wel eens met C. Edelbrock, onder andere in 1902 en 1910. Ook andere Edelbrocks deden dat bij tijd en wijle.
Petit & Gebr. Edelbrock groeide uit tot een belangrijke en grote klokkengieterij waar bovendien veel kunstgietwerk wordt gemaakt. Met beiaarden heeft het bedrijf zich nooit bezig gehouden. Via Eijsbouts leverde Petit & Gebr. Edelbrock tot 1940 talloze luidklokken aan Nederland. Maar niet alle, zoals hun belangrijkste luidklok in Nederland, namelijk die van de kathedraal te Roermond uit 1892. Deze werd rechtstreeks In Gescher besteld.
bronnen:
Festschrift Petit & Gebr. Edelbrock 1690-1990.
André Lehr, De klokkengieters Petit te Helmond, Someren, Eindhoven, Aarle-Rixtel en Gescher (Asten, 2002).

Willem Philipsen
Willem Philipsen was een broer van Johan en zwager van Peter III van Trier. Met hen werkte hij te Nijmegen samen in de periode 1623-1625. Individueel door hem gegoten klokken dateren, voor zover na te gaan, van 1643 en 1646.
bron:
A, Dorgelo, De klokkengieters Van Trier en hun werk. In: Gelre, deel 60, 1961, p.1-90.

Johan Philipsen
Johan Philipsen was een broer van Willem en zwager van Peter III van Trier. Met hen werkte hij te Nijmegen samen in de periode 1623-1643. Vervolgens opereerde hij tot 1647 geheel alleen. Willem Philipsen verdween in 1625 uit het compagnonschap. Reeds in 1624 werd die plaats ingenomen door een zekere Willem Everts van wie wij alleen weten dat hij te Nijmegen woonde. Maar in 1636 vertrok deze naar Arnhem ofschoon de samenwerking tot 1639 bleef bestaan. Overigens, elke gieter werkte somtijds ook alleen.
broIn:
A, Dorgelo, De klokkengieters Van Trier en hun werk. In: Gelre, deel 60, 1961, p.1-90.

De gebroeders Josephus en Johannes Plumere
Deze in oorsprong Lotharingse klokkengieters uit La Mothe heetten aldaar Plumerel. Hun klokkengieterij was in het Belgische Hoei gevestigd. De broers goten samen in 1687 een klok voor Maastricht.
Josephus goot in 1667 samen met Petrus Michelin een klok voor Hunsel in Limburg. En in 1670 samen met François Delapaix een klok voor Aarle-Rixtel. Hij kende ook andere tijdelijke compagnons.

Hendrik Potgheter
Hij goot in 1538 voor het Groningse Losdorp samen met Frans Haetiser een luidklok.

Gert Powels
Hij was klokken- en geschutgieter te Emden. Van hem vinden wij in Nederland drie klokken in de noordelijke provincies met de jaren 1597 en 1604. Hij was een zwager van Hans de Borch wiens gieterij te Emden hij na diens dood in 1586 voortzette. Zijn laatst bekende klokken dateren uit 1604.
bron:
A. Rauchheld & F. Ritter, Glockenkunde Ostfrieslands (Emden, 1929), p.127-130.

Arent Jansz. van der Put
Arent van der Put was waarschijnlijk van Utrecht afkomstig. Maar hij moet er al jong vertrokken zijn, want in 1605 huwt hij te Deventer Geertruidt Wegewaert, dochter van de Deventer klokkengieter Willem Wegewaert de Oudere. In 1613 vertrok de inmiddels weduwnaar geworden Arent van der Put naar Rotterdam alwaar hij hertrouwde met Gyertgen Sweers. Daarmee werd hij waarschijnlijk de zwager van Gheraert Koster wiens eerste vrouw Heiltien Sweers heette. Begin 1625 verhuisde hij vervolgens als stadsklokken- en geschutgieter naar Amsterdam, doch die nieuwe functie was voor slechts enkele maanden, want kort daarop overleed hij. Klokken van hem kennen wij uit de periode 1606-1621. Er is voorts een klok te Heer Oudelands Ambacht in Zuid-Holland die uit 1606 dateert en gesigneerd is door Arnold van Putten. Is hij dezelfde als Arent van der Put?
bronnen:
B.Bijtelaar, De Zingende Torens van Amsterdam (Amsterdam, 1947), p.24.
C.N.Fehrmann, De Utrechtse klokgieters en hun verwanten. In: Klokken en Klokkengieters (Culemborg, 1963), p.159-311.
Kanonnen, Klokken en Kandelaars. Koper en brons uit Rotterdam. Catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling in het Schielandshuis te Rotterdam 26 maart – 27 juni 1999, p.108-109.

Ga naar boven